Sinds 2011 rapporteert de politie de zogenoemde E33-meldingen. Deze meldingen worden gedaan wanneer mensen met verward gedrag overlast veroorzaken of anderen bezorgd over hen zijn. Door een stijging van de E33-meldingen en de koppeling van deze meldingen aan diverse incidenten, ontstond veel media-aandacht voor mensen met verward gedrag. Verward of onbegrepen gedrag is echter meer dan je in de media ziet. Het is een betwist begrip waarmee diverse mensen worden aangeduid, zoals toeristen die drugs gebruiken en overlast veroorzaken, ouderen met dementie die de weg kwijt zijn of mensen met een licht verstandelijke beperking die frustraties tonen omdat zij bepaalde situaties niet begrijpen. In 2015 heeft de landelijke politiek verward gedrag op de agenda gezet. Zij benoemde hiervoor het Aanjaagteam Verwarde Personen; een team van landelijke kopstukken waaronder een burgemeester, politiechef, GGz bestuurder en een clientenvertegenwoordiger. Dit team boog zich over het vraagstuk. Hun eenduidige advies was: een regionale aanpak waarbij de persoon zelf centraal staat. Op basis van dit advies zijn de afgelopen jaren in de regio’s plannen ontwikkeld en uitgevoerd. Voor deze plannen was geld nodig. Het Actieprogramma Verward Gedrag heeft hierin een grote rol gespeeld. Ruim 800 initiatieven zijn gefinancierd door ZonMw, een subsidiegever voor gezondheidsonderzoek. Het Actieprogramma is geëvalueerd door de Erasmus Universiteit Rotterdam. De evaluatie is uitgevoerd in de periode van september 2019 tot september 2021, en had als doel om inzicht te krijgen in welke goede praktijken zijn ontstaan en welke rol het Actieprogramma hierin heeft gespeeld. Hierbij is gekeken vanuit verschillende perspectieven, namelijk die van de persoon met onbegrepen gedrag zelf en diens naasten, vanuit het perspectief van professionals op de werkvloer, vanuit beleidskundig en bestuurlijk perspectief en vanuit het publieke debat. Deze perspectieven zijn onderzocht in heel Nederland maar vier regio’s zijn verder uitgediept: Gelderland-Zuid, Groningen, Hart van Brabant en Rotterdam Rijnmond Zuid-Holland Zuid. De resultaten van de evaluatie komen in dit filmpje aan bod. Het Actieprogramma heeft domein-overstijgende samenwerking en kennisuitwisseling gestimuleerd. Dit droeg bij aan het ontwikkelen en uitrollen van de regionale plannen. Deze plannen leidden tot verschillende goede praktijken. Bijvoorbeeld het leveren van passende zorg door een mensgerichte bejegening en ondersteuning op verschillende leefgebieden. Of een praktijk als goed wordt gezien, kunnen de meningen over verschillen. Het oordeel hangt af van de lokale context en de waarden en belangen van de betrokkenen . Daarnaast kan het oordeel veranderen door nieuwe inzichten. Een kritiekpunt is dat de praktijken zich te veel richten op het verbeteren van de zorg op het moment dat er problemen zijn – dus op het moment dat iemand het label verward krijgt opgeplakt – en te weinig op preventie en nazorg. Daarnaast wordt vaak het probleem gelegd bij de personen met onbegrepen gedrag zelf en niet bij anderen die niet goed toegerust zijn om met het onbegrepen gedrag om te gaan. Daarnaast blijven ondanks de goede praktijken problemen bestaan. Sommige problemen zoals lange wachtlijsten en een moeizame informatiedeling, zijn binnen het programma beperkt opgepakt door de afhankelijkheid van landelijke wet- en regelgeving. Ook zijn door een wildgroei van initiatieven nieuwe problemen ontstaan zoals een toename van de fragmentatie en teams die in elkaars vaarwater zitten. Het blijven bestaan van problemen, is het gevolg van de taaiheid van het vraagstuk. Deze taaiheid wordt enerzijds veroorzaakt door het grote aantal betrokken partijen die verschillende en soms tegenstrijdige visies, probleemdefinities en oplossingsrichtingen hebben. Anderzijds heeft de taaiheid betrekking op de professionele, bestuurlijke, financiële en organisatorische gelaagdheid van het vraagstuk. Alhoewel eenduidige oplossingen voor taaie vraagstukken niet mogelijk zijn, kan het vraagstuk wel hanteerbaar worden gemaakt door lerend te spelen. Dit lerend spelen krijgt vorm door domein-overstijgend te leren en daarbij continue aan te passen aan specifieke omstandigheden. Om domeinoverstijgend leren op gang te brengen is de inzet van grenswerkers en kwartiermakers ondersteunend. Zij kunnen verbindingen leggen tussen verschillende domeinen en de leef- en systeemwereld. Creativiteit is belangrijk om buiten de bestaande kaders te denken en continu te kunnen aanpassen. Ook is speelruimte nodig. Deze kan door bestuurders worden geboden door het tonen van leiderschap dat experimenteren en reflecteren bevordert. Deze andere manier van werken vraagt lef van zowel professionals en bestuurders. Het lerend spelen vindt nu echter veelal binnen niveaus plaats. Niveau-overstijgende samenwerkingen en aanpassingen zijn nodig om bijvoorbeeld te zorgen dat de behoeften op de werkvloer aansluiten bij het ontwikkelde beleid. Daarnaast is het blijvend hanteerbaar maken van het vraagstuk door lerend te spelen, niet gemakkelijk. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld personele wisselingen en het wijzigen van bestuurlijke en ambtelijke koersen. Om betrokkenen hierbij te ondersteunen, is op basis van de evaluatie een reflectie-instrument ontwikkeld die kan worden ingezet tijdens domein- en niveu-overstijgende bijeenkomsten. Wilt u meer weten? Kijk op de website voor meer informatie.