Wat moet de wetenschapper van de toekomst kunnen en hoe waarderen we hen daarvoor? En het allerbelangrijkste: hoe willen wetenschappers zelf beoordeeld worden? Ik ga op bezoek bij Beatrice de Graaf, Stan Bentvelzen, Frank Miedema, Annemiek ter Heijne en Hanneke Hulst. Nu ben jij een jonge wetenschapper. Merk jij verschil in hoe jong en oud wetenschap bedrijven? Ja, soms wel. Ik merk dat zelfs op onze afdeling. Eén van de collega’s in de afdeling zegt dan: “Ja, ik begrijp jouw type wetenschapper-zijn eigenlijk niet, want in onze tijd werkten we gewoon aan publicaties en aan financiën, maar jij zit ook bij de Jonge Academie, je komt op TV, je maakt Klokhuis-afleveringen.” Ja, je merkt dat van de jonge wetenschapper of de nieuwe wetenschapper veel meer wordt verwacht dan vroeger. En ik denk ook dat daar in het beloningssysteem een soort “mismatch” begint te ontstaan. En hebben wetenschappers dan ook andere competenties nodig? Als ik heel eerlijk ben verlangt het misschien nog wel meer andere competenties van leidinggevenden, en de managers, en de decanen en de departementshoofden. Die moeten – bij het NWO of bij het KNAW of op andere manieren – lobbyen dat belonings- en waarderingssystemen ook anders worden ingezet. Ik geloof niet meer zo in de wetenschapper die op een zolderkamertje achter iets zit te bedenken. Dat is niet meer van deze tijd. Wij kunnen alleen nog maar de vragen stellen aan de natuur die we nu stellen door elkaar op te zoeken en elkaar te vinden in die wetenschappelijke vragen. Nou één aspect van mijn baan die eigenlijk nu niet meegenomen wordt in de beoordeling, is denk ik wat de bijdrage is van mij in mijn vakgroep, in mijn groep als geheel. Mensen zijn gewend om heel erg in teamverband te werken, en daardoor is het best wel lastig om te zien: wie heeft nou het werk gedaan? En dat zie je ook een beetje in de prijzen terug. Wij uit ons vakgebied – we hebben een groot vakgebied in Nederland – hebben nog geen enkele Spinoza winnaar. En hoe vind je dat wetenschappers beter beoordeeld kunnen worden? Eén van de dingen waarvan ik denk dat het beter zou worden is als je kijkt naar het verhaal van het individu. Zelf ben ik bij mijn promotor blijven werken na mijn promotie. Door veel mensen wordt dan gedacht: misschien heeft ze geen eigen ideeën of had ze naar het buitenland moeten gaan om aan te tonen dat ze ook zelfstandig kan werken. Maar juist ook de keuzes: waarom heb ik dat gedaan, waarom ben ik daar gebleven en welke kansen heb ik gezien… Ik denk soms dat het verhaal achter de keuzes van de wetenschapper belangrijker is dan wat wij als standaard zien als een goede wetenschapper. Er zou echt weer inhoudelijk beoordeeld moeten worden. En daarmee doen we ook recht aan heel veel mensen die fantastisch onderzoek doen wat niet in de top-publicaties komt, in de toptijdschriften, maar wat wel enorme impact heeft buiten de muren van de academie, buiten de muren van bijvoorbeeld een UMC zoals we hier staan. En dat is denk ik eigenlijk heel erg belangrijk. Daar gaat het om. Dus eigenlijk is het de vraag: “Are you making a cure, or are you making a career”. Zelfs al toen ik bij de Jonge Academie zat, een aantal jaar geleden, toen zijn mensen verdwenen, uit de Academia gestapt omdat ze zeiden: “We willen niet meer aan die ratrace meedoen. Dat ik zo’n topaanvraag moet binnenhalen of een toptijdschrift terwijl ik nu met een database bezig ben waarbij ik echt slachtoffers van huiselijk geweld begeleid en behandel. Dat is ook onderzoek, dat is ook een product. En waarom telt dat niet?” Ik zou heel graag willen dat er ook meer rolmodellen komen van verschillende typen succesvolle wetenschappers, met hele verschillende kwaliteiten en een hele verschillende insteek in hun baan als docent of hoofddocent of hoogleraar. En hoe anders is het werk van een wetenschapper in jouw veld in het jaar 2030? Geesteswetenschappen is eigenlijk nog steeds heel erg negentiende-eeuws, het genie dat in zijn eentje een mooi dik boek schrijft. Die moeten we ook houden, dat willen mensen nog steeds lezen en horen en zien. Maar we hebben daarnaast meer registers nodig en meer mensen die dat kunnen bedienen. Misschien ook wel binnen de universiteiten meer gradaties in soorten aanstellingen. Nu heb je alleen maar UD, UHD en professor. Misschien moet je dat veel meer oprekken. En, Stan, hoe anders ziet jouw werk eruit in 2030? In 2030? We hebben al plannen op de tekentafel liggen die gaan tot 2050, 2060. Dus het gaat over wat mijn kinderen gaan doen in feite. Er zal natuurlijk veel veranderen. We zitten hier op de computerruimte van het Nikhef en de computing zal anders worden. Ik denk dat daar nog heel veel stappen in te maken zijn. Maar de basis, het onderzoeken van de natuur, hoe dat eruit ziet, het werken in internationale teamverbanden, dat zie ik op een termijn van 10 jaar niet zo heel erg veranderen eerlijk gezegd. Ik hoop ook dat er veel meer ruimte komt voor diversiteit en voor flexibiliteit in het systeem van beoordeling en wetenschap. Om iedereen met verschillende kwaliteiten op een goede manier aan het werk te hebben. Ik hoop dat wetenschap in 2030 wordt gezien als teamsport, eigenlijk als een elftal. In een elftal heb je verschillende mensen met verschillende functies: een keeper, een verdediger, een aanvaller een aanvoerder. Dat is precies hoe wetenschap werkt. Dus al deze verschillende functies zitten ook in wetenschappers verdisconteerd. Geen enkele wetenschapper is hetzelfde. Dus we hebben elkaar nodig om het optimale resultaat te behalen en dat kan volgens mij alleen in de vorm van een team.